afb.
|
Er zijn veel moderne voorgevels in de binnenstad, waar eens oude gebouwen gestaan hebben met een rijke geschiedenis. Vandaag aandacht voor wat zich eens bevond achter de voorgevel van Orthenstraat 37-47.
Op het terrein tussen de De Kloostersgang en het Geertruikerkhof bevond zich aan Orthenstraat het Geertruyklooster. Eens stond hier buiten de Brusselse Poort een herberg waar passanten de nacht konden doorbrengen als de stadspoort gesloten was. Later is deze herberg verdwenen en kwam er een klooster voor in de plaats. Dit klooster werd in 1449 door dominicanessen gesticht. Een jaar tevoren had de bisschop van Luik hiertoe toestemming gegeven: vier koorzusters, twee werkzusters en een knecht mochten er zich vestigen. Een augustijn zou als geestelijk bestuurder fungeren. In 1453 was het convent reeds flink gegroeid en telde het dertig religieuzen, In 1466 vond de wijding plaats van de vergrote kerk en een uitgebreider kerkhof. Het genoot een grote bekendheid, niet alleen in 's-Hertogenbosch, maar ook ver daarbuiten. BedevaartIn 1509 ontstond er in het klooster een bijzondere verering voor een wonderbeeldje van de H. Maria. Velen trokken er ter bedevaart naar toe. In 1629, bij de val van de stad, 'dook het beeld onder' in de schuilkelder van deIn 1509 was ongetwijfeld de bekendste kloosterlinge Barbara Disquis, een natuurlijke dochter van keizer Maximiliaan. Barbara heeft zelf een uitgebreide kroniek over het klooster geschreven en hierin beschreef zij ook de ontmoeting met haar vader en stiefbroer Philips. Koning Christiaan van Denemarken bezocht in 1521 het klooster om Barbara te ontmoeten en schonk het klooster toen een buidel goud. In 1568, op zeer hoge leeftijd overleed Barbara. ArsenaalNa 1629 stierven de religieuzen uit en kreeg het kloostercomplex een andere bestemming. Het klooster zelf werd ingericht tot het Statenlogement, dat onderdak zou bieden aan leden van de Raad van State als zij 's-Hertogenbosch zouden bezoeken. Later werd het een militair hospitaal en een arsenaal.Omstreeks 1800 kreeg het een andere bestemming. Het werd een koffiehuis waarvan verschillende verenigingen gebruik maakten. In 1842 werd L.H. Rouppe van der Voort de nieuwe eigenaar van de panden ter hoogte van de huisnummers 43-47. Hij sloopte het complex en op de vrijgekomen grond werd de eerste Bossche gasfabriek gesticht. Toen later de gemeente een eigen 'gazfabriek' stichtte, werd de particuliere onderneming gesloten en gesloopt. De familie Van Meerwijk bouwde er vervolgens drie riante woonhuizen. En wat gebeurde er met de kapel? Deze werd in de zeventiende eeuw - evenals de Sint-Jan - gebruikt als kerk voor de Nederduits hervormde gemeente. Dat gebeurde tot 1820, toen de protestantse kerk in de Kerkstraat in gebruik werd genomen. De kerk werd vervolgens als pakhuis gebruikt. De oudste thans nog aanwezige bebouwing dateert uit de negentiende eeuw (de panden nrs. 37-41), de overige bebouwing is nog geen twee decennia oud (nrs. 43-47). Van het oude interieur van het klooster is praktisch niets meer over. Het wonderbeeldje van Maria bevindt zich in de kelder van de Bouwloodsen van de Sint-Jan en de kroniek van Barbara Disquis in de abdij in Heeswijk. Enkele namen als De Kloostergang, Geertruikerkhof en Barbaraplaats herinneren ons aan deze periode uit de Bossche geschiedenis. |
Brabants Dagblad, vrijdag 2 augustus 1996
|
Rond het jaar des Heren 1470 is het vermaarde klooster van de zusters van Sint-Geertrui ontstaan. Deze zusters hebben enige jaren volgens de derde regel van de Heilige Dominicus geleefd onder de bescherming van de predikbroeders. Later, omstreeks het jaar des Heren 1496, zijn uit het klooster van de reguliere zusters van Maaseik zes of zeven zusters naar 's-Hertogenbosch gezonden om in het klooster van Sint-Geertrui de levenswijze volgens de regel van de Heilige Augustinus en de orde van de reguliere kanunniken in te voeren en om de gewone zusters, nu in reguliere zusters veranderd, te onderrichten in de gebruiken en de levensorde van deze reguliere zusters. In dit klooster van Sint-Geertrui hebben tot in onze tijd zusters geleefd van edele afkomst, van wie de voornaamste waren: jonkvrouwe Barbara van Oostenrijk, dochter van keizer Maximiliaan, zuster van heer Georgius van Oostenrijk, bisschop van Luik; ook Walburgis van Horne, dochter van de heer Jan van Horne, bisschop van Luik; Anna van der Aa, dochter van de wereldlijke heer van Bokhoven; Margaretha, dochter van de wereldlijke heer van Hemert, en vele andere adellijke jonkvrouwen van hoge afkomst. Dit klooster overtreft de andere vrouwenkloosters in de stad door de sierlijke en bevallige stijl van de kloostergebouwen. Het is lang, breed en ruim van omvang, de ramen erin zijn wonderschoon gebrandschilderd en de rest van het huis en van de werkplaatsen is vrij hoog en sierlijk. | 135 |
J.A.M. Hoekx, G. Hopstaken, A.M. van Lith-Drooglever Fortuijn en J.G.M. Sanders, Kroniek van Molius : Een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad ('s-Hertogenbosch 1992) 135
|
Dit klooster strekte zich met de daaraan behoorende huizen uit van af het huis de Bellaard tot aan den zoogenaamd en Kloostergang en besloeg alzoo langs de Orthenstraat eene groote uitgestrektheid. Het was een klooster van Zusters, die den regel van den H. Augustinus volgden. Wat Schutjes er over mededeelt in zijne Geschiedenis van het Bisdom den Bosch IV blz. 466 en Coeverincx in zijne Analecta Dl. II zal ik hier niet overnemen evenmin als wat zij over de andere kloosters van den Bosch schrijven; dat is toch reeds gedrukt en behoeft daarom in dit werk niet te worden herhaald.
Dit klooster, dat, zooals wij op blz. 12 reeds zagen, gesticht werd ter plaatse waar de eerste herberg of logement van den Bosch stond, was aanvankelijk klein van omvang, doch langzamerhand werd het grooter en grooter, waarschijnlijk tengevolge van schenkingen. Hoe zoodanige schenkingen geschiedden, kan blijken uit de navolgende akte van den Bosschen notaris Johannes Amelrici van 13 September 1475, berustende in de verzameling handschriften van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant:
In nomine Domini amen. Per hoc praesens publicum instrumentum cunctis pateat evidenter, quod (13 Sept. 1475) coram devotis et religiosis personis, sororibus Cristina Hoerns, piorissa 1), Johanna Hoemken, subpriorissa, Ida van der Schueren, procuratrice, Anna van der Aa et Heilwige Pels, ac
| 90 |
|
nonnullis aliis monialibus et sororibus conventualibus canonissarum regularium (reguliere canonikessen) domus sive conventus S. Gertrudis Virginis, in vico Ortensi, opidi Busciducensis, Leod. Diocesis, ordinis S. Augustini, situati, nomine et ex parte omnium et singulorum conventalium domus sive conventus hujusmodi presentium et futurorum juxta crathem ferream (ijzeren hek) in camera locutorii (spreekkamer) ejusdem conventus ab intra ad sonitum campanule, prout ibi et alias in similibus moris est, tanquam loco capitulari (kapittelzaal) ad pertractandum et ordinandum negocia sua ad extra (met de buitenwereld) capitulariter, conventualiter et solemniter congregatarum, et cum eis frater Gregorius van der Spreet, sacerdos et regularis dicti ordinis, confessor siquidem et pater priorissae et conventus predictorum ad extra constitutus ex una necnon honorabili viro magistro Gerardi Hoernken, filio quondam Johannis Hoernken, ex ipso quondam Johanne et quondam domicella Catherina, filia legitima quondam Gerardi de Eyck, ejusdem quondam Johannis dum viverent legitima uxore, pariter genito, ex alia partibus, ... in mei notarii publici, ... constitutis, idem magister Gerardus cupiens ..., idcirco prefatus magister Gerardus (Hoernken,) non vi, dolo, metu ... inductus ... sed de ipsius mera affectione ... domos suas anteriorem et posteriorem, ac areas vacuas et ortum atque pratum quoddam, retro ortum suum posteriorem situm, necnon ortum suum lateralem protendentem a muro quodam, sito apud stalgratam (staltrap) domus suae primodictae et progredientem versus et usque habitationem quondam Johannis de Best, nunc vero domicellae Demoedis, relictae ejusdem, unacum via protendente se a vico Ortensi usque ad portam domorum praedictarum, unacum omnibus et singulis edificiis in hereditate domorum, arearum, ortorum atque prati hujusmodo consistentibus ..., dedit donatione perfecta et reali, quae dicitur inter vivos, ... supredictae sorori Ghristinae, priorissae presenti et ad opus praedicti conventus ... presentibus ibidem honorabilibus et discretis viris magistro Gerardo Wege, artium et medicinae doctore ac dominis | 91 |
|
Johanne dicto Otter, presbytero in ecclesia S. Johannis opicli Busciducensis ...; perpetuis beneficiatis, necnon Johanne Zwitten de Weerdt, presbyteris ejusdum ecclesiae et apud eandem commorante testibus ... Uit een procesverbaal van plaatsopneming van 21 November 1634, eveneens berustende in gezegde verzameling, blijkt, dat de bij deze akte geschonken goederen bevatten het huis met tuin, dat mej. de Nancy kocht, zooals hierna zal worden vermeld, alsmede de tusschen dat huis en den stadswal gelegen erven, want zij worden in dat verbaal nader aldus omschreven: „Wooningen, erffven, hoff ende ledighe erffenisse, tsaemen met alle andere syne timmeringen, malcanderen aenliggende, gelegen in 's Hertogenbossche by off ontrent d'Ortenstraat tusschen erffenisse der Susteren Regularissen des Convents van St. Gertruyden, gelegen aldaer aen d' een syde ende tusschen erve of hoff desselffs Convents ende d' erve Jouffrouwe Demoedis weduwe wylen Jans van Best aen d' aender syde, streckende met beyde d'eynden totte gemeyne waeteren, die Diese genoempt, aldaer vlietende, tsaemen met seeckeren doorganck, diewelcke streckt van de voorschreven Ortenstraet totten erve voors- ende met twee steenen bruggen mette timmeringen opte voorschreven bruggen staende, daerenboven seeckeren beempt off weyde over d' achterste water aldaer liggende, tsaemen mette huysen ende timmeringen in denselven beempt getimmert ende gemaeckt, aldaer gelegen tusschen erffve des voorschreven convents aen d'een syde ende tusschen erffve der erffgenaemen wylen Jans Monincx aen d' ander syde, streckende van den achtersten water achterwaerts naer deser stadtsmueren tot seecker water off erve tusschen den voors, beempt ende muere aldaer gelegen.
Gaande van het huis de Bellaard naar de Markt was het eerste huis van dit klooster, dat men aan zijne linkerhand kreeg:Het wordt in eene Bossche Schepenakte van 1598 (Reg. n° 261 f. 480) aldus omschreven: huis met een voorplaatsje en poortje, tuin en achterhuis, staande tusschen het huis de | 92 |
|
Bellart, toebehoorende aan den bierbrouwer Goijart Rutgerzn ex uno en een ander erf van dit klooster ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het water.
Toen het St. Geertruiklooster na de reductie van den Bosch in 1629 geconfisceerd was ten behoeve van den Staat, kwam dit huis in particulier bezit, waarschijnlijk op eene oneerlijke wijze, zooals dat met meer kloostergoederen van den Bosch, waarvan niet valt na te gaan hoe zij na 1629 in handen van particulieren gekomen zijn, het geval moet zijn geweest. Op een gegeven oogenblik blijkt op eens, dat Wouterina van Beest, hiervoren op blz. 89 genoemd, daarvan eigenares was; zij legateerde dit huis aan hare moeizegster Catharina Elsevier, echtgenoote van mr. Antony Versfelt, auditeur militair en advocaat te den Bosch, die een zoon was van Johan Versfelt en Jeannetta Verbeek, welke echtelieden nog deze kinderen hadden: Helena; Arnold, schepen van den Bosch; Willemina; Lambert, koopman te den Bosch en Johanna Versfelt; hun vader Johan Versfelt was van zijn ambacht marktschipper van den Bosch op Rotterdam, als hoedanig hij in 1701 tot lid van het Bossche schippersgilde werd aangenomen; hij was de eerste Versfelt, die zich in den Bosch metterwoon vestigde en de stamvader van het geslacht van dien naam, dat aldaar gedurende een paar eeuwen verblijf hield en er steeds zeer in aanzien was.
Genoemde mr. Antony Versfelt had van zijn voorzegde vrouw Catharina Elsevier deze kinderen: Johan, auditeur-militair en notaris te den Bosch; Jeannette; Isaak Hermanus en Arnoldus Versfelt, onder-luitenant der artillerie; eerstgenoemde hunner erfde dit huis van zijne ouders en verkocht het 28 November 1791 aan Arnoldus Hollanders, woonachtig te den Bosch.
Tusschen dit huis en de straat, welke nu het Geertruikerkhof heet, stond een huis, dat ook aan het St. Geertruiklooster toebehoorde; het was het lage gebouw, dat aldaar thans nog staat en genummerd is 51; het diende na 1629 tot woning voor den koster der St. Geertruikerk, zoolang als dat gebouw bestemd was tot de uitoefening van den Hervormden godsdienst.
| 93 |
|
Aan den anderen kant van laatstgezegde straat, alzoo verder in de richting van de Markt, stond het eigenlijke St. Geertruiklooster.
In dit klooster zijn volgens eene oude kronijk van den Bosch, die alleen nog maar in handschrift bestaat en waarvan het begin blijkbaar door eene zijner kloosterlingen geschreven is, de navolgende merkwaardige gebeurtenissen voorgevallen:
(Toen Hertog Aernont van Gelder op het slot te Buren gevangen zat) soo is by syne Genade gecomen een suster uyt dat clooster te Sint Gertruyden binnen den Bos, genoemt suster Margriet van Eyck ende hadde groote kennisse met den Graeff, alsoo hy dickwils placht te Bos te comen, want (hy) was aldaer een Lieve Vrouwe broeder ende onder de compagnie van de Oude Schuts, soo dat hy, binnen den Bos sijnde, veel in dat clooster quam, daer hy oock wel eer sijn juweelen ende costelyckheyt hadt te bewaren gegeven. Soo heeft dese non sijn Genade gepresenteert, dat hy haere nonnencleederen, die sy aen hadt, aen woude trecken ende sy soude de syne aen doen ende in de gevangenisse blyven sitten; neen, syde sijn Genade, dochter, sy souden u cappen als vers vlees, want sy sullen mijn niet te cort doen aen mijn lyff.
(Toen hij op instantie van groote heeren op Kerstavond, nadat hij zes jaren had gevangen gezeten, uit de gevangenis was ontslagen) wert hy, comende tot 's Hertogenbos, seer treffelijck van de borgers met toortsen in de stadt gebrocht ende comende in Sint Janskerk voor dat hylig Sacrament ende daernaer voor ons Lieve Vrouw, daer sijn Genade devotelijck sijn gebed heeft gedaen ende daer waren tegenwoordig de Heer van Pervast (Perweys?) ende meer andere groote heeren. Soo quam sanderendaegs de Hertog van Gelder int Gertruydenclooster, daer sijn Genade groote liefde toe hadde; soo hebben de nonnen sijn Genade met veele toortsen int clooster ontfangen boven op 't groot choor, daer de nonnen alle in haer ordre stonden ende daer
| 94 |
|
was niemant, out ofte jonck, ofte sijn Genade vatte se by de hant ende liet hem wilcom heeten; daer was groot geschreeuw van alle die susteren; daer waeren oock jonge susterkens, dat noch clijn kinder waeren, die nam hy by de hant ende syde, die sijn diegeene, die hier wel sullen voor mijn bidden, als ick van de werelt sall sijn vergeten. Toen sag sijn Genade, dat daer noch geen gestoelte en was, daer men die Goddelycke dienst dede, soo gaf sijn Genade orden, dat men daer op sijn costen een gestoelte maecken soude ende gaf mede costelycke silvren vergulden remonstrantie, een costelycke choorcap ende cassufelen ende aen den hoogen outaer twee syden gordynen ende meer andere dingen; maer 't is evenwell niet gevolgt, want sijn Genade heeft daer niet lang naer geleeft ende die sijn Genade dat bevoolen hadde, waaren ons soo gunstig niet. Sijn herth is op sijn begeerte int clooster van Sint Gertruyden gebragt ende is daer met groote stacie opt choor gebracht, liggende in een silvren casseken 2).
Voorts wordt in gezegde kronijk over dit klooster het volgende verhaald:
In de jaare 1495, des anderen daags naar Sint Anna, quam hier (in den Bosch) wonen juffrouw Barbara Disquis, 3) natuurlycke dochter van Kyser Maximiliaan ende sy woonde by eenen Gerrit van den Broeck, een fatsoenlijck ende aensienlijck man. Als ick (zoo schreef zij) hier nu twee jaeren gewoont hadde, soo quamen hier vreemde boden uyt Duytslant, die gesonden waren van mijnheer Disquis moeder, die een gravinne was; heer van den Broeck stuurde die boden naar den Kyser, waer dat haere soon een dochter hadde achtergelaten, dat sijn Genade mijn die oversijnden soude tot haeren troost ende sy soude haer setten in die stede van haeren soon. De Kyser
| 95 |
|
syde hy wist van geen kint, doch syde de Gravinne, dat daer een dochter in Brabant was; toen syde die Kyser, daer is nie,ant vader af dan ick ende die heb ik te Bos by goede waartlieden gelaten; toen baden sy den Keyser om mijn te sien om de Gravinne te voldoen; toen heeft de Kyser eenen brieff mede gegeven aan Gerrit van den Broeck, 4) want hy wist en niet, dat ick int clooster was, dat hy mijn desen boden soude laeten sien ende spreecken maer niet mede te neemen. Alsoo sijn hier gecomen op den dagh van Sinte Paulus; sy quamen by de Heeren van de Stadt, die syden, dat ick int Geertruydenclooster was; soo quamen sy int clooster; als sy my sagen soo simpelijck gecleet, soo hielden sy haer seer druckelijck; sy waeren met haer vieren, waervan der mijn twee aanspraeken, maer die andere twee verstonde ick niet; sy waeren soo vreemt gecleet ende badden perlen aen haer baerden; sy syden, dat ick den Kyser wel geleeck ende zy versochten een brief van de Overste aen den Kyser; so naemen sy haer afschijt ende druckten mijn aen haer hert soo druckelijck, dat ick oock weemoedig wiert ende gaven mijn een somme gelts om goet chier te maecken. In de jaare 1504 quam Hertogh Philips, coninck van Castilien, binnen den Bosch enz.; de Kyser gaff ordre, dat syne dienaren des morgens te vijf uure juffrouw Barbara Disquis by hem souden brengen, welcke juffrouw sijn natuurlycke dochter was; soo quam ick by den Kyser ende als de Coninck van Castilien mijn by sijn heer vader sagh staen, soo vraegde hy wie ick was; toen syde die Kyser ende nam byde mijn handen ende syde: dat is mijn een lieve dochter ende alsoo een lieve testament, dat ick geen liever en heb gehadt noch een mach crygen dan die vader van dese dochter. Toen syde daer eenen heer heusselijck tot onsen Coninck: het is de man selver; toen
| 96 |
|
woude mijn de Coninck kussen; soo toogh mijn de Kyser naer hem; ten lesten wrong mijn de Coninck het hooft om en de kuste mijn; toen riep hy luyde: heer, vader, dat is mijn suster; ick wil hier geen bagijn van gemaeckt hebben; toen wiert de Coninck 5) lachende ende wiert root in sijn aensigt ende syde: ick sal er geen bagijn van maecken; toen syde de Coninck: mijn susterken, mijn heer vader sal u int clooster niet laeten, hy sall u corts eenen man geven; toen riep ick: Jesus van Nazareth! dien en begeer ick niet; toen worden alle die heeren lachende; toen syde die Kyser: laat se noch wat ouder worden; sy sall wel anders praeten; toen ontboot de Kyser den Pater van 't Geertruydenclooster, daer sy woonde ende bevall hem, dat hy my noch een wynig tijds bewaeren sonde ende dede hem een signet geven, dat hy my niemant over soude geven, sy en brochten dat mede, ende soo custe mijn onsen genadigen heer de Kyser, ons Coninck ende alle de groote heeren, die daer present waeren. (Anno 1511) als de Governante Margriet in de stadt was, wiert haer gesyt, dat haer vader Kyser Maximiliaen noch een natuerlycke dochter, genaemt Barbara Disquis, hier ten Bos int Getruydenclooster hadde; soo wiert sy begerig om haer te sien ende quam met groote stoet int clooster ende liet daer de vespere ende complete singen; doen geboot sy haeren hooftmeester, dat hy een vrouwe, genaemt Barbara, by haer soude halen ende by haer gecomen sijnde, soo omhelsde sy haer met groote vreugde ende wenste om een lieff ding, dat sy haer heer vader, de Kyser, soo gelijck had geweest als dese Barbara; soo gong haer Majestyt het heele convent door ende comende in de capittelcamer, daer stonden drie taeffelen gedeckt met alderly fruyten daerop, ende haer Genade sat alleen aen de taeffel ende nam suster Barbara by der hant ende sette haer suster neffens haer; soo ath ende droncx
| 97 |
|
sy, dat sy anders buyten tijts niet en dede, ende de groote heeren van den Landen ende stadt stonden aen de tafel; naer dat sy wel vier uren int convent hadde geweest, doen vroegde haer Majestijt: suster Barbara begeerde ietwes ofte dat convent ietwes versogt, dat sy haer dat soude seggen, daerover wy allegader haer Majestyt bedancten ende doen nam sy de Overste metter hant ende bevall Barbara grotelijxs; soo quaem haer Majestijt met groote stoet wederom naer de rosbaer ende als sy daerin soude gaen sitten, soo riep sy: comt hier suster Barbara ende dructe haer druckelijck aen haer herte ende custe haer soo, dat sy byde weemoedig wierden. Ende haer Genade sont sanderendaegs twee amen wijn met een somme geit, dat het convent daermede vrolijck soude maecken ende besette haer suster Barbara een rente op de Domynen van fl. 150 jaerlijcxs. In 1521 quaem Coninck Christiernus van Deenmarcken int Geertruidenclooster, alsoo hy gehoort hadde, daer een natuerlycke dochter van Keyser Maximiliaen, genaemt Barbara Disquis, in dat clooster non was ende ontboot Barbara by hem ende ontfing haer vriendelijck ende vraegde naer die ordonnantie van dat clooster, off sy de getyden van de hylige Kercke hielden; doen antwoorde Barbara: jae ende dat een igelijck int clooster brogt was int gemijn ende daer leefden wy aff; maer suster Barbara claegde aen den Coninck over de schattinge, die haer clooster onlangs was opgelijt, soo connen wy het niet staende houden; waerover sijn Genade hem seer verwonderde ende syde: ick sou dat in mijn lant niet toelaten ende sprack voorder tegen haer van haer vader, den Kyser; den wierdt de suster weemoedig ende dit den Koninck siende, sweeg voorder still ende versogt dat ick met 't convent voor sijn Majestijt ende sijn vrouwe, de Coninginne, die doen swaer ging van haer vijffde kint, bidden soude ende syde tegen Barbara : soo mijn vrouw baert eenen soon, sal hem naer u Vader Maximiliaen laten hyten ende vereerde Barbara een buydel met gout, daer omtrent in was fl 300 ende doen nam hy sijn afschijt ende recommandeerde haer aen den pater
| 98 |
|
ende mater ende dat hy voor ons clooster in toecomende sorgh soude draegen. Het St. Geertruiklooster was volgens van Heurn Beschrijving niet alleen zeer sierlijk, maar ook ruim gebouwd; zijne vertrekken waren fraai en zeer gemakkelijk te bewonen. Te verwonderen is het daarom niet, dat toen de nonnen van dit klooster waren uitgestorven, de Raad van State het bestemde tot logement voor zijne Gecommitteerden, wanneer die in den Bosch moesten verblijven tot behartiging van 's Lands zaken; het kreeg daardoor den naam van het Statenlogement. Deze bestemming bleef het St. Geertruiklooster behouden tot dat daarvan eigenaar werd, hoe en wanneer 6) blijkt niet, Johan Esser 7) Dirkszoon, notaris te en klerk ter secretarie van de stad den Bosch en secretaris der heerlijkheid Kessel; hij verhuurde het in 1706 aan den Graaf van Niel.
De vrouw van genoemden Johan Esser was Maria Paal, van wie hij deze kinderen had: Nicolaas Esser, die als ritmeester der Cavalerie in Staatschen dienst in 1746 voor Luik werd gewond en 20 Januari 1687 te den Bosch geboren was 8); Ida Cornelia Esser, echtgenoote van Adriaan van der Straten, drossaard van Empel en Meerwijk en Jacoba Esser. Ten laste van deze kinderen werd het Statenlogement den 1 April 1739 gerechtelijk voor schuld verkocht aan mr. Hieronymus Gerbade, schepen van den Bosch, die 2 Januari 1742 een derde daarvan verkocht aan Abraham Verster, drossaard der heerlijkheid St. Michiels-Gestel, den zoon van Jan Louis Verster en Catharina Gast. De Raad van State kocht 13 November 1745 het Statenlogement van mr. Gerbade en Abraham Verster voornoemd
| 99 |
|
terug; in de daarvan opgemaakte akte werd het toen aldus omschreven: „een hegte, sterke en weldoortimmerde huysinge met syne saletten, camers en behangsels daarinne, helders, pompen, met een hoff, paardestal en twee wooninge daaraan en by gehoorende, staande op 't Orteneyndt door en by de Binnepoort, (sijnde een gedeelte van het Geertruyde Clooster), ex uno huys en erve van den eerste transportant, ex alio de gemeene Kerkweg, strekkende voor van de Orthenstraat tot agter aan de Riviere de Diese". De Raad van State kocht zijn vroeger logement niet terug om er zijne Gecommitteerden wederom in te laten logeeren, maar om daarin te doen verplegen de zieken en gewonden van de legers der Geallieerden uit den Oostenrijkschen Successieoorlog, 9) Den 15 Januari 1754 verkocht de Raad van State andermaal het voormalig Statenlogement, waarvan toen gezegd werd, dat het na de laatste verkooping eerst tot een hospitaal, en nu laatstmaal tot een magazijn van den veldtrein gebruikt was; koopers daarvan werden toen Antony en Johan van Hanswijk, wonende te den Bosch, Mr. Antoni van Hanswijk, hoogschout over de Stad en Meierij van den Bosch, Wilhelma van Hanswijk, huisvrouw van Mr. Stephanus Eosendaal Jacob Frederikszn. en Mr. Johannes Wilhelmus van Hanswijk, allen wonende te den Bosch; Mr. Nicolaas Johannes van Hanswijk, wonende te Amsterdam; Wilhelmus Petrus van Hanswijk, wonende te Eotterdam, zoo voor zich en als voogd over de 4 onmondige kinderen van wijlen de echtelieden Jan Dirk van Heemskerk en Johanna Margaretha van Hanswijk, verkochten als erfgenamen van Johanna Maria Catharina Hyssel weduwe van voornoemden Johan van Hanswijk, 1 Maart 1800 het Statenlogement, welks hoofdgebouw als toen was ingericht tot pakhuis, aan Hartog Simon 10), koopman, Hendrik Christiaan Klijn, brood- | 100 |
|
bakker en Frederik van der Heyden, kastelein, allen wonende te den Bosch, van wie de beide eerstgenoemde hunne aandeelen in het Statenlogement vervolgens verkochten aan den laatstgenoemde hunner, die kastelein was van het aan de Markt te den Bosch staand koffiehuis, toen liet Hollandsen, nu het Nederlandsen koffiehuis genaamd. Deze verhuurde het Statenlogement aan eenen kastelein, Neerhoff geheeten, die een of meer lokalen er van verhuurde aan de Bossche Vrijmetselaarsloge de Edelmoedigheid, welke zich daarin den 13 Augustus 1808 had geconstitueerd; dat gebouw werd daarom sedert dien ook wel de Loge genaamd. Eveneens vergaderde in datzelfde gebouw de op 11 November 1798 opgerichtte Sociëteit, genaamd Muzijk- en Redoute-Kollegie; zij gaf er concerten en bals, welke om reden het Statenlogement een tijd lang tot hooipakhuis had gediend, gezegd werden plaats te hebben op den hooizolder; deze sociëteit hield op te bestaan nadat de tegenwoordige sociëteit Casino in den Bosch was opgericht; de zoogenaamde hooizolder diende daarna gedurende eenigen tijd tot kerk voor de eerste Afgescheidenen, die men in den Bosch had; de loge de Edelmoedigheid had reeds in 1810 het voormalig Statenlogement verlaten. Den 10en van Zomermaand 1809 verkocht de curator over den boedel van genoemden Frederik van der Heyden het voormalig Statenlogement, dat alsnu omschreven werd als: „eene groote huizinge, stal, koetshuis en erf, genaamd het Oud Statenlogement, staande tusschen het Kerkhof en het huis van Hendricus van Someren, en zijnde voorzien van een extra groote dans- of concertzaal, verscheidene boven- en benedenkamers, zolders, kelders, pomp, privaat, mitsgaders een plaisirtuin met groote tuinkamer en kolfbaan daarachter
| 101 |
|
gelegen, aan Antonius de Wijs, brander te den Bosch, zoon van Cornelis en Anna Maria van Someren.
De erven van genoemden Antonius de Wijs, zijnde Martinus Franciscus de Wijs, lid der Staten van Noordbrabant; Franciscus Antonius de Wijs, R.K. priester, pastoor en landdeken te Boxtel; Hein de Wijs, lid der Staten vau Noordbrabant; Josephus de Wijs, lid van den Gemeenteraad te den Bosch; Maria Cornelia Lightenveld, echtgenoote van mr. Henricus Cornelis Adrianus van Weel, notaris te Oosterhout en Hendriena Helena Frederickx weduwe van Antonius de Wijs, woonachtig te den Bosch, verkochten 11 Januari 1833 het voormalig Statenlogement aan Antonius Wilhelmus van den Dungen, aannemer, ook aldaar wonende; het werd toen omschreven als: „het gebouw, gediend hebbende voor concertzaal met aangelegen woonhuizinge, gekwoteerd B no 91 N.B. no 51, groote openplaats, koestallen, paarden stallen, koetshuis en verdere getimmerten en aanhoren, alles aan elkander vast staande en gelegen op het Ortheneinde, het geheel belend aan de eene zijde de Geertruikerk, de andere zijde Antony van Pelt, strekkende voor van de straat achterwaarts tegen de Dieze."
Genoemde van den Dungen verkocht het door hem als gezegd gekochte op 19 Februari en 14 Juli 1842 aan Ludovicus Henricus Rouppe van der Voort, toen rentenier, woonachtig te den Bosch; het werd alstoen omschreven als:
a. een gebouw, (het oude statenlogement n.l.), gemerkt B no 91 V.B. no 51, bestaande in groote bergplaatsen, graanen hooizolders, kelders en kantoor, mitsgaders eene woning ter zijde van het gebouw, als mede een koetshuis met stal, een pakhuis, erven en verder aanhooren, alles aan- en bij elkander staande en gelegen te 's Hertogenbosch in de Orthenstraat, belend aan de eene zijde de Heer A. van Pelt, en aan de andere zijde de plaats of straat voor de Geertruikerk, op den kadastralen perceelsgewijzen legger der gemeente 's Bosch voorkomende als: a Sectie G. no 2377 pakhuis ter grootte van 5 roeden 28 ellen en b Sectie G. no 2378 huis ter grootte van 18 ellen.
| 102 |
|
b. een gebouw, bestaande in een woonhuis met koestal en hooizolder, een koetshuis met hooizolder, twee woningen en waschhuis, voorts erven en eene groote bleek, alles aan- en bij elkander staande en gelegen te 's Bosch in de Orthenstraat achter het vorige gebouw, belend aan de eene zijde de Geertruikerk en aan de andere zijde de heer A. van Pelt, op den kadastralen perceelsgewijze legger der gemeente 's Bosch voorkomende als Sectie G no 2379, waschbleekerij en erf ter grootte van 10 roeden en 54 ellen.
L.H. Rouppe van der Voort voornoemd verkocht het door hem, als gezegd, gekochte aan eene maatschappij, die de daarop staande gebouwen sloopte en op hunne erven bouwde de eerste gazfabriek, welke in den Bosch heeft bestaan. Toen die gemeente hare tegenwoordige gazfabriek in exploitatie bracht, werd de eerstbedoelde gesloopt en werden op hare erven drie woonhuizen der familie van Meerwijk 11) gebouwd, zijnde deze huizen thans genummerd Orthenstaat 47, 45 en 43.
Zooals alle Bossche kloosters had ook het St. Geertruiklooster eene eigene kapel, gemeenlijk de St. Geertruikerk geheeten; zij stond achter dit klooster aan de St. Geertruiplaats, thans het St. Geertruikerkhof genaamd. Van Heurn zegt in zijne Beschrijving van deze kapel of kerk, dat zij oudtijds verscheidene geschilderde glasramen had; zoo waren boven de deur van het koor dier kerk in het noorderraam glazen, waarin geschilderd was het wapen van voornoemde Barbara van Disquis, die hij daar noemt van Oostenrijk, zeker omdat zij de natuurlijke dochter was van keizer Maximiliaan van Oostenrijk 12), en was in de glazen van het oosterraam dezer kerk gebrand de beeldtenis van eenen ridder, gekleed met den wapenrok van het geslacht Torck en hebbende boven zich zijne vier kwartieren, waarvan het eerste van moe-
| 103 |
|
derszijde dat van eene van Egmond was. Van Heurn deelt l. c. ook nog mede, dat in deze kerk zich bevond een miraculeus beeldje van O. L. Vrouw, waaronder hing een bord, waarop de geschiedenis van dit beeldje, alsmede de twaalf wonderen, die geschied waren op gebeden, welke voor hetzelve tot de Moeder Gods gestort waren, te lezen stonden 13); dit beeldje is nadat de St. Geertruikerk in Protestantsche handen was gekomen geplaatst in de schuurkerk van den Jezuit Cornelis Bocquet 14), welke in den Bosch stond ongeveer achter den oostelijken hoek van de Verwer- en Lange Putstraat; thans berust het in de Bossche St. Pieterskerk. Hertog Arnoud van Gelder, die in in 1473 stierf, bepaalde, zooals wij op blz. 95 reeds zagen, dat zijn hart in deze kerk zou begraven worden, naar men verhaalde, omdat eene non van het St. Geertruiklooster hem zijne levensloop zoude voorspeld hebben en wel in het bijzonder, dat zijn zoon Adolf hem zes jaren lang op het Kasteel van Buuren zoude gevangen houden; hij had tengevolge van die voorspelling eene groote liefde voor de kerk van dit klooster gekregen 15). Het is mij niet gebleken, waar zijn hart gebleven is, nadat het in het koor van die kerk begraven was.
Deze kapel of kerk had eenen toren met eene hooge spits; blijkens van Heurn Beschrijving sloeg in den avond van 28 Mei 1551 de bliksem in die spits, met het gevolg, dat alle leien er af werden geslagen en de haan, welke boven op die spits stond, zoover weggeslingerd zoude zijn, dat die buiten de stad op de weide de Donk neerviel 16); vele glasramen van die kerk werden bij diezelfde gelegenheid verbrijzeld. In den toren hing eene klok, welke tot opschrift had: Katerina vocor anno dni 1412.
| 104 |
|
Na de reductie van den Bosch in 1629 werd de St. Geertruikerk, zooals deze kapel gewoonlijk geheeten werd, aan den R.K. eeredienst onttrokken en zal zij van toen af aan tot aan het jaar 1645 ongebruikt zijn gebleven. In dit jaar gaf de Raad van State haar aan de stad den Bosch in bruikleen om in de plaats der gesloopte St. Peter en Pauluskerk te dienen voor de godsdienstoefeningen van de Bossche Nederduitsch-Hervormden. Aan dezen waren, nadat den Bosch in Staatsche handen was gekomen, drie kerken der Bossche Katholieken ten gebruike afgestaan: de Groote of St Jan Evangelistkerk, de St. Jacobs kerk (waarvoor later de Kruiskerk in de plaats kwam) en de St. Peter en Pauluskerk, zeker in de verwachting, dat met den overgang der stad aan de Staatschen ook hare bevolking zoude overgaan tot den godsdienst, dien dezen aanhingen, want voor de Nederduitsch -Hervormden, die men bij de reductie van den Bosch in die stad had was hare kleinste kapel nog groot genoeg. Immers staat in het allereerste lidmatenboek van hare Nederduitsch-Hervormde gemeente onder de lidmaeten vóór 19 December 1629 gevonden zijn binnen 's Hertogenbossch, die niet afgevallen en waeren of de knye voor den Baal niet hadden geboghen enkel en alleen vermeld: Aert Jansen de Kennis, schryver aen den boom; verder worden daarin vóór gezegden datum genoemd als lidtmaeten die haer belydenisse gedaen hebben, van de vorighe inwoonders van 's Hertogenbossch:
David Gerritszn. van Strijp achter de Tolbrug;
Jacob Petersz. van Antwerpen in de Ortenstraet naest de brouwerye van de 3 biertonnekens;
Mayken Hermans wed. in de Kerckstraet;
Jacob van Delft op den Hoogen Steenwech;
Jan Niclaessen Donckers in de Hintemerstraet;
Gerart Claessen Wytinghs op den hoeck van de Stoofstraet;
Andries Claessen, slotemaeckers gesel in de Stoofstraet;
Merten Claes van Meurs, gewesen canonier, achter de Minderbroeders;
| 105 |
|
Peeter Donck, borger major, wonende op de Merckt;
Christoffel van Ancker, wonende in de Vischstraet;
Dirck Pais, wijnverlater in de Minnebroersstraet;
Wouter Janssen van Tilborch in de Tolbrugstraet;
Jan Jansen, wonende in de Putstraet;
Herman Jansen in de ander straet achter de Tolbrugge;
Neesken Henricks weduwe van Claes Jansen in de Stoofstraet;
Peeter Henrickserj by de Merckt tot den coperslager naest de Swarte Hoet;
Peeter Mathysen van Aken in de Boeckhovenstraet aen de Vischmerckt.
Waarschijnlijk zullen laatstgenoemde 17 personen vóór den overgang der stad in het geheim Protestant geweest zijn.
Na de reductie der stad werd het aantal der lidmaten van hare Nederduitsch-Hervormde gemeente bijna uitsluitend vermeerderd door lieden, welke er zich metterwoon kwamen vestigen en door militairen. De Katholieke Bosschenaren bleven toch bijna allen hun voorvaderlijk geloof getrouw. Er komen dan ook in gezegd lidmatenboek onder de lidtmaeten, die haer belydenisse gedaen hebben tegens 't avontmael, gehouden 21 Aprilis 1630, van de oude bossche imvoonders slechts 23 personen voor, van wie alleen bekende namen hadden: Hans van Turnhout, drucker, wonende in de Kerckstraet in den Bibel, Henriek van Gasteren, wonende in de Fonteyn in de Hintemerstraet en Jacob van Gasteren, rentmeester, oock wonende in de Fonteyne.
Den 28 Mei 1645 werd het eerste Protestantsche kind in de St. Geertruikerk gedoopt; het was Anna van 's Gravesande, dochter van Laurens, schepen van den Bosch en controleur van de convooien en licenten aldaar en Isabella van Heurn.
In datzelfde jaar werd een terrein van het St. Geertruiklooster tot kerkhof van die kerk aangelegd.
Toen den 17 Mei 1706 door Cornelis van Nassouw, heer van Cortiene en J. Hop, raad en tresaurier-generaal der Unie,
| 106 |
|
als gecommitteerden van den Raad van State, een deel van het St. Geertruiklooster geveild werd, boden zij daarbij ook deszelfs kerk ten verkoop aan, echter onder voorwaarde: dat de coopers off derselver erffgenamen in de kercke off te eenich deel van 't voors. clooster noyt en sullen mogen toelaeten, dat daerinne eenigen Roomsen godtsdienst en wort gedaen op verbeurte van 't gecofte pandt en erve, eene voorwaarde die tot nu toe trouw is nageleefd. De kerk werd daarbij aldus omschreven: het erve met den opstal, geteeckent op het plaen enz., sijnde de geheele kerck in haer vierkant met een stuck van de bleecke, een stuck van den ommegangh, liggende op de Diese, met nogh een out gebouw op en aen de oversyde van de Diese, met den boomgarde daer achter liggende tusschen de twee Diesen. Kooper daarvan werd toen Willem Vreggen, smid te den Bosch, doch eerst den 26 November van het volgend jaar werd het gekochte op hem gevest. Hij was geboren te Budel en huwde in 1684 te den Bosch, alwaar hij toen op de Haven woonde, met Magdalena Kerck; later hertrouwde hij met Johanna de Jongh, die in 1725, na zijnen dood, hertrouwde met Leonard Ragay, secretaris van Vught. Welke bestemming de St. Geertruikerk na gezegden verkoop kreeg, is mij voor het jaar 1746 niet kunnen blijken; in dat jaar werd zij ook tot hospitaal voor het leger der Geallieerden ingericht, omdat het Statenlogement alleen daarvoor niet de noodige ruimte had; zij bleef daartoe dienst doen tot dat in 1748 de vrede van Aken gesloten was, als wanneer zij door de zieken ontruimd en weder voor den Hervormden eeredienst ingericht werd, zooals blijkt uit van Heurn Historie IV p. 84 en 127. De Nederduitsch-Hervormde gemeente van den Bosch is toen daarvan eigenares geworden, maar krachtens welken titel is mij niet kunnen blijken. Deze kerk werd sedert dien gewoonlijk de Kleine of Havenkerk genoemd en er bevonden zich toen in: aanzienlijke gestoeltens voor den Gouverneur, den Kommandeur der stad en hunne gemalinnen; de gemagtigden des Raads van Staten nemen daarin, als die zig hier ter stede bevinden,
| 107 |
|
mede plaats, (van Heurn Beschrijving). Alleen des Zondagsmorgens werd in deze kerk gepreekt. Na de overgave van den Bosch aan de Franschen in 1794 werd deze kerk wederom aan den Hervormden eeredienst onttrokken en alstoen tot eene broodbakkerij ingericht 17). Toen in 1810 de St. Janskerk aan de Bossche Katholieken was teruggegeven, hebben de Hervormden van den Bosch de St. Geertruikerk andermaal tot hunne kerk ingericht en hebben zij die daarna blijven gebruiken totdat zij in 1820 hunne kerk in de Kerkstraat in gebruik namen; daarop werd de St. Geertruikerk gebezigd tot kerk der Waalsche gemeente van den Bosch, wat duurde totdat deze hare kerk in de Verwerstraat aldaar kreeg; alstoen werd de St. Geertruikerk voor afbraak verkocht en op de absis na, die nu tot houtmagazijn dient, gesloopt.
Bij de verkooping van een deel van het St. Geertruiklooster„ die, als gezegd 17 Mei 1706 plaats had, kocht Willem Vreggen ook nog de daartoe behoorende huizen 18), welke aan de Orthenstraat stonden tusschen het Statenlogement en den Kloostergang. Van hem werden ze geërfd door zijne tweede vrouw Johanna de Jongh, die ze bij haren tweeden echt in 1725 ten huwelijk bracht aan Leonard Ragay, secretaris van Vught. Daar deze de daarop staande schuld aan den Rentmeester der geestelijke goederen niet betaalde werden ze den 3 Februari 1734 (Reg. n° 546 f. 308) ten zijnen laste gerechtelijk verkocht aan mr. Hieronymus Gerbade, destijds advocaat te den Bosch. In de daarvan opgemaakte akte werden deze gebouwen aldus omschreven: 1e koop eene wel doortimmerde huysinge met saletten, kamers, keukens en daarachter gelegen tuin en paardenstal, staande aan de Orthenbinnenpoort en bewoond door mr. Arend Verspijck, ontvanger der verpondingen over Kempenland, ex uno het huis der erven
| 108 |
|
Johan Essers (het oude Statenlogement), ex alio de 2e koop, en zich uitstrekkende van af de Orthenstraat tot achter de huysingen der 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e en 10e koop en zoo tot de Dieze toe 19); 2e koop een huis met een plaatsje daarachter, staande aan de Orthenstraat, bewoond door Morings, ex uno de le koop, ex alio de 3e koop en zich uitstrekkende van af de straat tot aan de keuken of eetzaal van het huis des le koops; 3e koop een huis met plaatsje daarachter, bewoond door Borus Vreggen, ex uno de 2e koop, ex alio van onderen het straatje (de Kloostergang) en van boven het huis, genaamd het Maasschip 20) en zich uitstrekkende vanaf de straat tot aan de keuken of eetzaal van het huis des le koops; 4e koop een huisje, zijnde het eerste in gemeld straatje aan de linkerhand, ex uno de keuken of eetzaal van het huis der le koop, ex alio de 5e koop; 5e koop een huisje, staande tusschen de 4e en 6e koop; 6e tot en met den 10e koop huisjes staande tusschen den 5e koop en de Dieze; 11e koop een huisje, zijnde het eerste in het straatje aan de rechterhand, ex uno de pomp en den opgang of de trap tot het huis der le koop, ex alio de 12e koop; 12e koop een huisje ex uno de lle, ex alio de 13e koop; 13e, 14e en 15e koop, huisjes, ex uno de 12e, ex alio de 16e koop; 16e koop, een huisje, staande op den boog boven de Dieze, ex uno de 15e, ex alio de 17e koop; 17e koop een huisje ex uno de 16e, ex alio van onderen de gang van het secreet, van boven de zolder van het huis des 16e koops; 18e en 19e koop twee woningen onder een dak, ex uno de gang van het secreet, ex alio de muur van na te melden tuin en tot achter tegen het erf van den heer mr. Jacob van der Helst, met de steenen liggende in het huis des 19e koops; 20e koop een tuin of boomgaard met een speelhuis daarin, binnen zijne muren gelegen, ex uno de Dieze, ex alio liet erf van den heer mr. Jacob van der Helst tot achter tegen | 109 |
|
de Dieze; 21e koop een huis met een kalkhok daarnaast, staande tegen den muur van den tuin des 20e koops; 22e koop een vervallen huisje, staande op een stuk van den boog boven de Dieze naast den 21e koop. Den 30e September 1766 verkochten Maria Gerbade, huisvrouw van den luitenant Jan Willem Mansvelt, wonende te Breda; Hermanus Gerbade, Cornelia Gerbade, Otto Gerbade en Lucia Berendina Philippina Gerbade, allen kinderen van mr. Hieronymus Gerbade voornoemd, hun aandeel in de hierboven sub 1—22 omschreven onroerende goederen aan hunnen broeder Hermanus Gerbade, wonende te Utrecht; van dezen werden ze geërfd door zijne vrouw Agatha van Heurn; toen zij was komen te overlijden werden ze door haren executeur-testamentair, mr. Hendrik Jacob Ackersdijck, wonende te den Bosch, den 1 November 1805 verkocht aan Hendricus van Someren (den broeder van Anna Maria van Someren, echtgenoote van Cornelis de Wijs, hiervoren reeds genoemd). Hij was factoor of expediteur te den Bosch en had tot vrouw Beatrix van de Ven, dochter van Lambertus en Anna Maria van der Linden, die hem deze kinderen schonk: Maria Helena van Someren, de echtgenoote van Francais Halewijn, eigenaar van het hotel de Goude Leeuw te den Bosch; Martinus, Constantinus Johannes, Lamberdina Theresia, Hendrina Theresia en Lambertus van Someren. Zijn zwager Cornelis de Wijs had reeds 30 Juni 1788 van de kinderen van wijlen Johanna Makentos weduwe van Hendrikus van Stratum gekocht een deel der erven, welke het St. Geertruiklooster oudtijds te den Bosch aan de overzijde der Dieze bezat en welke men bereiken kon over eene daarover geslagen brug, die lag aan het einde van het St. Geertruikerkhof of plaats; dit deel der goederen van het St. Geertruiklooster bestond toen uit drie groote aan elkander gelegen moestuinen, benevens eene in het midden daarvan staande hovenierswoning met stal; zij behooren thans aan de Zusters van den H. Carolus Borromeus.
Tot het St. Geertruiklooster behoorden ook nog na te
| 110 |
|
melden huis en tuin, waarvan de ligging thans moeilijk meer valt aan te wijzen. Johan van Leefdael, heer van Deurne, in zijne hoedanigheid van rentmeester der episcopale en andere geestelijke goederen in de stad en meierij van den Bosch, verkocht ze 12 Juli 1706 aan Dirck van 's Gravesande, president-schepen van den Bosch, die in 1681 en waarschijnlijk ook nog in laatstgezegd jaar woonde in de Orthenstraat aldaar in een huis 21), dat stond tusschen het huis het Koppel paarden, Orthenwaarts, een gang of inrij poort, de Koksche poort genaamd, tusschen beiden liggende, ex uno en het huis de Gapert Marktwaarts ex alio. Hij was in 1681 gehuwd met Anna Josina Blom, die toen in den Bosch in de Nieuwstraat woonde en hem behalve Pieter, den vader van Laurens, gouverneur-generaal van West-Indie, deze zonen schonk: mr. Ewout Hendrik van 's Gravesande, schepen van den Bosch; mr. Willem Jacob van 's Gravesande, den beroemden professor in de philosophie, mathesis en astronomie aan de Universiteit te Leiden, (geboren te den Bosch 27 September 1688 en overleden te Leiden 28 Februari 1742) en mr. Jeremias van 's Gravesande, president-schepen van den Bosch; zij verkochten 12 Juni 1725 dit huis met tuin aan Jeanne Ursule | 111 |
|
de Nancy, als wanneer het omschreven werd als: huys ende hoff, gelegen agter het Geertruydeclooster in de Orterstraet, agter in een poort, oost ende west de gemeene waterloop, genaemt de Diese, suydwaeris de huysinge bewoont werdende by de heer Donckers, noordwaerts de Wed. Vreggen ende N.N. Olyslagers. (Reg. n° 552 f. 333 vso) Genoemde de Nancy verkocht 15 Mei 1727. (Reg. n° 554 f. 8), als wanneer zij gezegd werd te zijn: meerderjarige jonge juffrouw, wonende binnen dese stad (den Bosch) dit huis met tuin aan Hare Hoogheid Marie gravin van Stirum en Bronkhorst, douairière van Zijne Hoogheid den Landgraaf van Hessen-Philipsthal, woonachtig te den Bosch, die het 29 December 1732 (Reg. n° 546 f. 58) weder verkocht aan mr. Jabob van der Helst, oud-schepen en raad van die stad; het werd nu omschreven als: een welgelegen huysinge, voorsien van verscheyde camers ende hoff, daerinne verscheyde fruytboomen, stallinge, koetshuys, staende ende gelegen binnen de stadt (den Bosch) achter het gewesene Geertruydeclooster in de Ortenstraet achter in een poorte, daer men door in ende uytgaet ofte reyt, oist ende west den gemeenen waterloop, genoempt de Diese, zuylwaerts de huysinge tegenwoordich competerende Juffrouwe Theodora Maria de Hee weduwe wylen d' heer ende mr. Paulus Suyskens ende noortwaerts de huysinge ende erve van de erffgenamen wylen de weduwe Vreggen ende ... 22) Olislaegers.
Agatha van der Perre, weduwe en testamentaire erfgename van genoemden mr. Jacob van der Helst, nu echtgenoote van Joachimus Mobachius, Hervormd predikant te den Bosch, met wien ze dit huis bewoonde, legateerde het 1 Juni 1762 aan de Diaconie der Nederduitsch-Hervormde gemeente aldaar; omstreeks dat jaar werd van dit huis gezegd, dat het was voorsien beneden met drie groote vertrekken, alle met planken vloeren, twee behangen liet eene met goutleer en het ander met seyldoek en het derde gelambriseert, met de spiegels en schil-
| 112 |
|
derye in de schoorsteenen, staande en leggende plaaten, mitsgaders een schoone keuken met alle gemak daarin en drie kelders, so groot als kleyn, put en regenwater, boven met ses vertrekken, waervan er vijf behangen sijn en drie solders en eindelijk met een magnifique hof, wiens weerga wynig binnen dese stad is, beplant met exquise vrugtdragende bomen en wijngaerden, mitsgaders vier geschilderde somerhuijsjens, hoenderhok, knegtskamer, een zeer groote plaats, waarop een fontijn en eenige cieragien, aparte loots.
De Diaconie der Nederduitsch-Hervormde gemeente van den Bosch verkocht dit huis reeds 23 April 1765 aan Claudius Antonius Lormier, ontvanger van 's Lands verpondingen over de stad van den Bosch en het Kwartier van Maasland; het werd toen in huur bezeten door Samuel Hirschig. C.A. Lormier voornoemd verkocht het 2 Mei 1776 weder aan Willem Hubert senior, mr. timmerman en architect te den Bosch; wat er daarna verder met dit huis en tuin is gebeurd, is mij niet gebleken.
Naast het St. Geertruiklooster stond oudtijds een kapelletje, dat van het H. Kruis genaamd, waarvan Van Heurn in zijne Beschrijving de plaats al niet meer wist aan te toonen. Het bestond reeds in 1362, daar toch in een testament van dat jaar gezegd wordt, dat het verleden werd in Buschoducis in capella Sancti Crucis, presentibus Alberto dicto Loze et Henrico dicto Lout, clericis Leodiensis diocesis, testibus.
In dit kapelletje werd bewaard en vereerd een stuk van het H. Kruis 23). Na de reductie van den Bosch in 1629 werd deze relikwie overgebracht naar het klooster der Zusters van Orthen aldaar en vervolgens, kort vóór het overlijden van deszelfs laatste zuster, naar de voormelde schuurkerk van den Jezuit Cornelis Bocquet. Thans berust zij ook in de Bossche St. Pieterskerk met het volgend attest er bij:
| 113 |
|
Exponit qua par est reverentia Joannes Hoogaert, Plebanus St. Joannis Sylvaeducis, quomodo juxta monasteriuin Sanctae Gertrudis magna populi devotione praesertim feriis singulis sextis frequentatum olim fuerit sacellum Sanctae Crucis, in quo etiam plurima miracula patrata dicuntur virtute salutaris hujus signi, per quod salutis nostrae sumpsimus remedium (Wichmans in Brabantia Mariana p. 387); quomodo post extinctionem praefati monasterii reliquiae illae Sanctae Crucis in eadem publica semper veneratione fuerint in oratorio quodam Patrum Societatis Jesu, vulgo het houte Kerkske, et quomodo tandem post expulsionem Jesuitarum reliquiae illae simul cum devotione translatae sint ad oratorium Plebani, - quae omnia bic praesertim senibus nota simt, - ast cum nullum desuper inveniat instrumentum authenticum, binc recurrit ad Reverendissimam Dominationem vestram, enixe rogans, quatenus ad continuendam pristinam populi devotionem, publicam dictarum Reliquiarum Sanctae Crucis venerationem semitis antiquis permittere dignetur. Quod faciendo etc.
Permittimus, ut reliquiae, de quibus in supplica, publice fidelium venerationi in Diocesi nostra exponantur.
Actum Sylvae. A. van Alphen, vicarius-generalis Duci 13 Julii 1801, apostolicus Diocesis Buscoducensis.
| 114 |
| Noten | |
| 1. | Schutjes t.a.p. IV blz. 470 noemt haar de eerste priorin van dit klooster; zij zou volgens hem in 1449 met enkele andere zusters dat toen nieuw gesticht klooster in bezit genomen hebben onder geleide van den pater Gregorius van der Spreet. |
| 2. | Dr. C.R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 13. |
| 3. | Men zie over haar Schutjes Gesch. van het Bisdom den Bosch IV blz. 471. |
| 4. | Tilman van den Broeck vermaakte aan de Ill. L. V. Broederschap van den Bosch een glazen beker met gothieken zilver-vergulden voet, door hem van Keizer Maximiliaan ontvangen, welke thans nog in haar bezit is; daarop staat als zijn wapen: drie palen van keel op een zilveren veld en een schildhoofd van lazuur, beladen met twee zilveren rozen. |
| 5. | De Keizer? |
| 6. | Denkelijk geschiedde het in 1692. |
| 7. | In 1676 was een Johan Esser, denkelijk dezelfde als de hierboven genoemde, schoolmeester van Kessel. |
| 8. | Hij huwde in derden echt met Catharina Adriana Meerman, dochter van mr. Adriaan en Maria van Heusden, welke hem schonk Heiman Esser, cornet te den Bosch; Anna Maria Esser, wonende te Hillegersberg; Johan Adriaan Esser, geboren te Breda 31 Maart 1741, overleden te Rosmalen 9 Augustus 1808, huwde aldaar 28 Juni 1765 Johanna Jacoba de Witte, overleden aldaar 23 Januari 1827, die hem elf kinderen schonk. |
| 9. | Van Heurn Historie IV p. 83. |
| 10. | Hartog Simon was Israëliet en schijnt zich, evenals zijn vader Simon Hartog, in de tweede helft der 18e eeuw te den Bosch metterwoon gevestigd te hebben, alwaar zij veel vast goed aankochten, dat zij daarna weder verkochten. Hartog Simon noemde zich later Herodes Hartogensis. Ten zijnen verzoeke verklaarde voor Schepenen van den Bosch de wed. Gerard van Altena, beeëdigd stadsvroedvrouw aldaar, dat zij op 16 of 17 Augustus 1793 zijne echtgenoote had verlost van eenen zoon; dat zij eenige dagen later had geadsisteerd bij de besnijdenis van dat kind en dat dit toen is genaamd Nathan Beer Hartog. Dat kind werd in 1811 genaamd Bernardus Hartogensis. |
| 11. | In 1561 was reeds een van Meerwijk eigenaar van een huis in de Orthenstraat, daar toch in dat jaar (Reg. n° 206 f. 363) Jan, zoon van Jan van Meerwijck en Johanna, de dochter van Gijsbert de Brauwer, een huis verkocht, staande aan die straat naast de Bokhovenstraat Marktwaarts. |
| 12. | Volgens van Heurn Beschrijving werd haar portret nog lang na haren dood in het St. Geertruiklooster bewaard. |
| 13. | Men zie ook nog Foppens Historia Episcop. Sylvaeduc. p. 311 en Wichmans Brabantia Mariana II c. 26. |
| 14. | Oudheden en Gestichten van 's Bosch p. 641. |
| 15. | Dr. G.R. Hermans Kronijken p. 13 en Wichmans Brabantia Mariana p. 383. |
| 16. | Men zie nog van Heurn Historie I p. 537. |
| 17. | St. Hanewinkel Beschrijving der stad enz. p. 133. |
| 18. | Een dier huizen zal gediend hebben tot woning van den sergeant-majoor van den Bosch, daar de Raad van State daartoe een deel van het St.-Geertruiklooster had aangewezen, wat duurde tot dat die het verkocht. |
| 19. | De le koop was alzoo het huis, dat thans toebehoort aan Mevr. de Wed. Bolsius-Verhoeven en bewoond wordt door mr. D. Wesseling, zijnde nu Orthenstraat genummerd 41. |
| 20. | Dit huis was ook eigendom van het St. Geertruiklooster, toen dit werd creconfisceerd. |
| 21. | Dit huis was in 1503 door de kinderen van Nycolaus de Heusch en Elisabeth de Ruyter Michielsdochter verkocht (Reg. n° 98 f. 24) aan Andries van Arckel Gerardszoon; deze had van zijne vrouw Yda de navolgende kinderen: Gijsbert, woonachtig te Dordrecht en Arnold, die wederom tot kinderen had: Dirck, Elisabeth, Margriet, Geertruid, Andries en Jan van Arckel. Genoemde Gijsbert van Arckel erfde dit huis voor de helft van zijnen vader, terwijl hij de wederhelft er van kocht van zijne genoemde oomzeggers van Arckel met uitzondering van Andries en Jan. Den 21 Aug. 1549 (Reg. n° 170 f. 429 vso); men zie ook nog Reg. n° 139 f. 329) verkocht hij het aan Jan Hermanszn. Vluggers, genaamd Degens; het werd toen omschreven als: domus, area, ortus, domus posteriorac pons lapideus, siti in Buscoducis in vico Orthensi inter hereditatem Willelmi de Ryel versus portam Ortensem, quadam via interjacente, ex uno latere et inter hereditatem Henrici Beys versus Forum, ex alio latere, tendentes a dicto vico Ortense retrorsum ultra Diesam ibidem fluentem ad hereditatem Conventus Sanctae Gertrudis in Buscoducis, necnon cum jure utendi via praedicta. De executeurs van het testament van Heylken, dochter van Reynder Poltey en weduwe van Jan Hermanszn. Vluggers genaamd Degens, verkochten dit huis 9 Maart 1606 aan Herbert Willemszn., vaandrig in Spaanschen dienst. Thans is het genummerd Orthenstraat 25. |
| 22. | Andries? |
| 23. | Wichmans Brabantia Mariana p. 387. |
De voorname Huizen en Gebouwen van 's-Hertogenbosch I (1910) 90-114
| 1448 |
Nadat de Dominicanessen hun klooster hadden verlaten versigden er zich in 1449 vanuit Maaseijk reguliere kanunnikessen van St. Augustinus. De bisschop van Luik, Jan van Heinsberg, gaf namelijk op 17 december 1448 verlof om in dit klooster vier koorzusters, twee werkzusters en een knecht op te nemen met een Augustijn als geestelijk bestuurder. Bron: Bossche Bouwstenen VI |
|
| 1453 |
De bisschop van Luik verheft het St. Geertruiklooster tot een volslagen convent met dertig religieuzen met het recht novicen te aanvaarden. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
| 1466 |
In 1466 werd een nieuwe kerk met drie altaren gewijd evanals het vergrote kerkhof. Bron: Bossche Bouwstenen VI |
|
| 1473 |
In die tijd verbleef een kluizenares bij de kerk in Orthen, een dorp grenzend aan 's-Hertogenbosch. Vanwege haar heilige levenswandel was zij zeer vertrouwd met hertog Arnold van Gelre en door een innige vriendschap met hem verbonden. Tussen hen beiden vonden vaak geheime gesprekken plaats over zaken die het zielenheil betreffen en andere gesstelijke en profane onderwerpen. En omdat deze kluizenares beschikte over een profetische geest, voorspelde zij de hertog alle ellende die hem te wachten stond. Uit verlangen naar een strenger leven is de kluizenares naar het kloosterleven overgegaan en werd zij zuster in het klooster van Sint-Geertrui in 's-Hertogenbosch. Daar is zij nadien overleden en begraven. Later, in het jaar des Heren 1473, overleed op de vigiliedag van de Heilige Matthias in februari hertog Arnold in Grave en is daar in een grote kerk begraven. Maar toen hij nog op sterven lag, had hij gevraagd een deel van zijn lichaam naar het klooster van Sint-Geertrui te laten overbrengen, opdat hij van deze zuster, die hij bij haar leven geëerd en bemind had, niet helemaal gescheiden zou zijn in de dood, met de gelovige en vrome bedoeling dat hij op een dag van de algehele verrijzenis zich als medeverrijzende aan deze heilige zuster kon vastklampen. Zijn hart is uit zijn lichaam gehaald en bijgezet in het koor van de zusters van Sint-Geertrui. Bron: Kroniek van Molius |
|
| 1504 |
In 1504 ontmoet Filips de Schone voor het eerst Barbara Disquis (ca 1482 - 1568), een halfzuster van hem, buitenechtelijk dochter van Maximiliaan. Barbara had in 1497 haar intrede gedaan in het Sint Geertruiklooster te 's-Hertogenbosch. Daar zou zij haar verdere leven doorbrengen. Zij ontmoet er naast haar vader en halfbroer ook anderen: koning Christiaan II, keizer Karel V. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
| 1509 |
In 1509 ontstond er een bijzondere devotie voor een daar aanwezig wonderdadig beeldje van de H. Maagd Maria. Bron: Bossche Bouwstenen VI |
|
| 1551 |
In het jaar des Heren 1551, op dinsdag voor het feest van het Eerbiedwaardig Sacrament, is door noodweer zware schade toegebracht aan het klooster van de reguliere zusters van Sint-Geertrui. Bron: Kroniek van Molius |
|
| 1746 |
De kloostergoederen van Sint Geertrui worden verkocht. De meeste gebouwen worden gesloopt, of tot woningen verbouwd. De kloosterkerk blijft gespaard, omdat deze door de hervormden in gebruik is genomen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 17, 18, 141
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 272-274
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 111, 118, 125n, 128, 137, 138, 235
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 18
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 55, 135, 179, 191, 269, 321
Jan Sanders, 'Verkloostering in het vijftiende-eeuwse 's-Hertogenbosch' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 104-105
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 466-477
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 65, 175